Pim Kooij Scriptie-prijs 2022

Adrie Mulder voor zijn masterscriptie ‘Van dijken en sloten Een verkenning van de geschiedenis van rabattenbossen in de Graafschap’ geschreven bij dr M. Schepers, landschapsgeschiedenis Universiteit Groningen.

De winnaar van de scriptieprijs voor plattelandsgeschiedenis is geworden Adri Mulder met zijn onderzoek naar rabattenbossen in een deel van de Graafschap. Dit is een uitstekende en spannende studie naar een bosbouw-technisch verschijnsel: rabattenbossen zijn bossen aangelegd in nattere gebieden, waarbij greppels gegraven zijn en op de ruggen bomen zijn geplant. Ze komen algemeen voor in de Nederlandse zandlandschappen.

De studie is duidelijk afgegrensd en ingebed. De auteur beperkt zich tot de rabattenbossen in een deel van de Graafschap vanaf de achttiende eeuw, maar dat weerhoudt hem er niet van om via de literatuur verder terug te gaan in de tijd.

De auteur past verschillende onderzoeksmethodes toe. “Gekozen is voor (inter-)nationaal (Nederland en aangrenzende delen van West-Europa), regionaal (Graafschap), lokaal (landgoed) en detailniveau (rabat).” (p. 15) Over zijn onderzoeksmethoden schrijft hij: “Daar waar de klassieke, historische benadering met literatuur- en archiefonderzoek onvoldoende inzicht bood, is zij gecombineerd met veld- en laboratoriumonderzoek en GIS-technieken.”(p. 15). Deze combinatie van verschillende schaalniveau’s en methodes wordt nog verrijkt door in het onderzoeksverslag in feite permanent een proces-perspectief te hanteren. Hij doet dit via tijdvensters, maar de lezer krijgt ook mee hoe de ideeën van de auteur gedurende zijn onderzoek veranderen.

De structuur van de scriptie is glashelder. Achtereenvolgens worden vier onderwerpen behandeld:

  • Hoofdstuk 2: Ontstaan en ontwikkeling van rabatten in Nederland
  • Hoofdstuk 3: Verspreiding en huidig areaal van rabatten in de Graafschap
  • Hoofdstuk 4: Aanleg en beheer van rabatten in historische bronnen uit de Graafschap
  • Hoofdstuk 5: Veldonderzoek van de rabatten op het Kranengoor

De bespreking leidt tot: Hoofdstuk 6 Typologie en frequentie van voorkomen van rabatpercelen en -complexen.

Nadat de auteur deze auteur deze typologie heeft gemaakt, kan hij overgaan tot: Hoofdstuk 7 Waardering van rabatpercelen en een perspectief voor de toekomst.

Tenslotte sluit hij met hoofdstuk 8 zijn scriptie af met een heldere samenvatting van de onderzoeksresultaten (inclusief zijn waarderingsoverwegingen) en komt hij met aanbevelingen voor nader onderzoek en tevens voor inrichting en beheer van de rabattenbossen.

De scriptie wordt voltooid met een goede documentatie van bronnen en literatuur, alsmede wordt in acht bijlagen nader informatie gegeven over de werkwijze en zaken of personen gedetailleerder toegelicht.

Het is duidelijk dat we het hier met een bijzondere scriptie van doen hebben. Het lukt de auteur om een bosbouw-technisch verschijnsel spannend te maken. Dat is geen geringe opgave. De ondertitel van het onderzoek (Een verkenning van de geschiedenis van rabattenbossen in de Graafschap) helpt ook niet bepaald mee dat een lezer in de boekhandel direct naar dit onderzoek zou grijpen. Maar de lezer zou zichzelf daarmee te kort doen. Het is een spannende these geworden omdat de auteur dit bosbouw-technisch verschijnsel zijn geschiedenis teruggeeft en ook omdat hij laat zien hoe hij die geschiedenis heeft achterhaald, Beide processen zijn niet rechtlijnig en maken dat de lezer betrokken blijft bij het zoekproces. De auteur komt volstrekt geloofwaardig en betrouwbaar over juist omdat hij zijn onderzoeksmethode zo inzichtelijk maakt en omdat hij de lezer meeneemt bij zijn keuzes en interpretaties. Hij is geloofwaardig omdat hij systematisch en beargumenteerd is, en voortdurend ervan blijk geeft open te staan voor nieuwe inzichten. Daarnaast is het onderzoek ook nog eens aantrekkelijk vormgegeven.

De scriptie is ook boeiend omdat de resultaten interessant zijn. De auteur maakt aannemelijk dat de aanleg van rabattenbossen twee eeuwen beslaat: de achttiende en negentiende eeuw. In de achttiende eeuw worden ze vooral gebruikt voor eikenhakhout en in de negentiende eeuw voor opgaand dennenbos. In de achttiende eeuw zijn het in beekdalen en in laagten gelegen hooilanden en weiden die omgezet worden in een rabattenbos; in de negentiende eeuw vooral woeste gronden en heide. In de achttiende eeuw dient het hakhout in De Graafschap vooral voor de winning van eek nodig voor de leerlooierijenmet name in Zutphen. Later in de negentiende eeuw is het dennenbos nuttig voor de mijnbouw. In de twintigste eeuw maakt betere afwatering, het gebruik van kunstmest een ander grondgebruik van de beekdalen en voormalige natte heidegebieden mogelijk.

Waar het gaat om de techniek van de aanleg van de rabattenbossen zijn de resultaten van hoofdstuk vier en vijf relevant. Hoofdstuk vier is gebaseerd op literatuur- en archiefonderzoek. Hoofdstuk vijf op veldonderzoek door middel van boren en het graven van een sleuf. Hier betaalt het dat de auteur verschillende methodes heeft gebruikt. De eigen boringen en waarnemingen voegen informatie toe aan wat uit de archieven te halen is over de aanleg van de bossen. De door de heren opdrachtgevers voorgeschreven werkwijze bleek in de praktijk in het veld door de mannen aan de schop op basis van ervaring en kennis aangepast te zijn.

Hoe moeten de rabattenbossen als landschapselementen beoordeeld worden? Deze vraag heeft de auteur beantwoord in hoofdstuk 7. Hij behandelt uitvoerig de cultuurhistorische waarde, en kijkt ook naar de economische, ecologische, belevings- en waterbeheer waarde. Tot slot vraagt hij zich af: hoe verder? En geeft vier mogelijkheden. Ook hier is hij weer volkomen niet-vooringenomen. We lezen als eerste: niets doen. Dan het herstel van de hakhoutcultuur op enkele cultuurhistorische waardevolle rabatpercelen. Voorts egalisatie van rabatten ten behoeve van de bosbouw. Tenslotte: egalisatie van de rabatten voor herstel van natte broekbossen. Hij spreekt niet zijn voorkeur voor één van deze opties uit, maar laat wel zien dat ze samen kunnen gaan en dat de keuze ook gemaakt zou moeten worden bezien vanuit een veel groter gebied dan de Graafschap alleen. Ook toont hij zich ontvankelijk voor de hedendaagse en toekomstige hydrologische situatie op de zandgronden. Kortom: hij betrekt de lezer bij zijn onderzoek en nodigt haar uit tot meedenken.

Zo ontstond er binnen de jury een discussie over de opkomst van de hennepakkers in de zeventiende een achttiende eeuw en de tabaksakkers als andere voorbeelden van ander grondgebruik in de achttiende eeuw onder invloed van demografische en economische ontwikkelingen. Een explicietere plaatsing van de rabattenbossen in de agrarische geschiedenis zou nog meer hebben bijgedragen aan de beleving van de gelaagdheid in de tijd van de Nederlandse landschappen.

Adri Mulder gebruikt allerhand bekende methoden uit de gereedschapskist van de landschapshistoricus, zoals pollenonderzoek en kaartonderzoek. Bij het kaartonderzoek, dat gaat van de Hottingerkaart uit de achttiende eeuw tot het hedendaagse, digitale Actuele Hoogtebestand Nederland (AHN), willen we graag nog even stilstaan. Op basis van het laatste kan hij bevestigen dat juist in laaggelegen dekzandgebieden veel rabatten voorkomen, maar ook in hoger gelegen dekzandgebieden met afwateringsproblemen. In het archief heeft hij manuscriptkaarten gevonden van het gebied waarop rabatten zichtbaar zijn. Hij gebruikt de Chromo-topografische kaart van 1929 en 1940 om te laten zien waar herbebossing plaats vindt van heidevelden. Kadasterkaarten bieden hem de mogelijkheid om verspreiding van rabatpercelen over de Graafschap te onderzoeken en de rol van landgoedbezitters eruit te lichten, zoals baron Van der Borch tot Verwolde en baron Van Heeckeren van Kell. Met behulp van de Geomorfologische kaart van Nederland en de Bodemkaart maakt hij het verband tussen bodem en het voorkomen van rabatpercelen zichtbaar. Door de verschillende kaarten die hij tot zijn beschikking heeft voor het hele gebied, is hij in staat om het veranderende bodemgebruik vanaf 1832 weer te geven, zodat de lezer ervan doordrongen raakt hoe veranderlijk het zichtbare landschap in de loop der tijd is. Dit culmineert in vier mooie taartdiagrammen die het grondgebruik in 1832, 1890, 1940 en 2019 weergeven, die vervolgens natuurlijk tevens een cartografische weergave krijgen.

In zijn onderzoek naar het Kranengoor en ’t Waliën waar hij meer in détail aanleg en beheer van rabatten wilde achterhalen, maakt hij eveneens veelvuldig van al deze kaarten gebruik. Ook bij zijn typologie van rabatten, rabatpercelen en rabatcomplexen speelt de AHN een grote rol. Op deze manier is zijn scriptie een handleiding voor kaartgebruik – die de jury graag ook zou aanbevelen aan de niet-landschaps historici. Maar vooral laat de auteur zien wat de meerwaarde is van zorgvuldig multidisciplinair onderzoek. Om al deze redenen is de scriptie Van dijken en sloten door Adri Mulder winnaar van de Pim Kooij scriptie prijs en draagt op zijn beurt bij tot het prestige van deze prijs.